De economische potentie van agroecologie in Europa

Foto: Familiebedrijf Glatzl in Oostenrijk, Bio vom Berg

Middenin het verhitte debat rondom de stikstofproblematiek, de levensvatbaarheid van het boerenbedrijf, kringlooplandbouw en agroecologie is er een artikel uitgekomen met de titel The economic potential of agroecology. Empirical evidence from Europe. Geschreven door Jan Douwe van der Ploeg en anderen, geeft het stuk een reeks sprekende, bestaande voorbeelden in Europa van het economische potentieel dat agroecologie biedt. Wij hebben het hier voor je samengevat.

We weten onderhand wel dat de agroecologie beschouwd wordt als een wetenschappelijke discipline, en een sociale beweging, en een landbouwpraktijk. In Frankrijk staat de praktijk voorop, in Duitsland de wetenschappelijke discipline, en in Brazilië de sociale beweging. Alledrie zijn ze belangrijk in de transitie naar meer duurzame, eerlijke voedselsystemen.

Agroecologie

Agroecologische landbouw stoelt op natuurlijke processen, ecologische principes en het sluiten van kringlopen op het niveau van de boerderij en van de streek. Dit kan leiden tot een verregaande autonomie. Agroecologie overlapt met de biologische landbouw maar gaat ook verder: levende natuur is meer ingebed; men probeert zo onafhankelijk mogelijk te zijn w.b. input, ook w.b. gereedschappen en grondstoffen; het arbeidsproces wordt een centraal staand leerproces, en men probeert de productie en vermarkting te diversifiëren en daarvoor nieuwe samenwerkingsverbanden te creëren. Er worden in de praktijk van de agroecologie verschillende en soms zelfs contrasterende trajecten afgelegd. Zie ook de uitleg over agroecologie van Voedsel Anders Vlaanderen.

Een analyse van die verschillende boerentrajecten op het gebied van agroecologie toont aan dat agroecologische praktijken op de boerderij het inkomen verbeteren, meer werkgelegenheid scheppen en de veerkracht van boerderijen en het platteland versterken.  Slechts weinige van die praktijken worden echter expliciet ‘agroecologisch’ genoemd; ten eerste omdat het een vrij nieuwe term is en ten tweede omdat aardig wat Europese boeren die hun inkomen zagen verslechteren wilden hun afhankelijkheid van het agro-industriële complex verminderen en zochten nieuwe markten voor nieuwe producten, die vaak beter prijzen opleverden, en soms ook nieuwe ‘bestuursvormen’. Zij noemden een dergelijke wending echter niet direct agroecologie.

Diversiteit bij De Nieuwe Ronde in Wageningen.

Naar meer Toegevoegde Waarde

De gangbare landbouweconomie gaat ervan uit dat de Toegevoegde Waarde min of meer een gegeven is, omdat die wordt bepaald door de prijs in de keten en vaststaande kosten. Winst wordt dus gezocht in een toename van de Bruto Productiewaarde. In de praktijk komt dat neer op: opschaling naar grotere bedrijven, waarvoor steeds meer kapitaal en minder arbeid nodig is. Een ‘vlucht naar voren’ door steeds uit te breiden en nieuwe schulden aan te gaan. Daardoor wordt de Toegevoegde Waarde relatief kleiner. In de jaren 50 en 60 was dat misschien wenselijk maar nu vindt men dat contraproductief wat betreft de impact op het milieu en de natuur, het inkomen van de boer en de leefbaarheid van het platteland. 

Aangezien op agroecologische bedrijven de schaal niet het belangrijkst is, zijn de kosten van krediet, pacht en arbeid daar een stuk lager. Agroecologische boeren proberen de Toegevoegde Waarde van hun productie te maximaliseren in plaats van de Bruto Productiewaarde.

Er zijn vijf strategische verschillen tussen Toegevoegde Waarde en Bruto Productiewaarde, waardoor de economische balans in het voordeel van de eerste uitvalt: 

  • 1. De meeste hulpbronnen worden op de boerderij geproduceerd of  in de regio geruild.
  • 2. Agroecologische boerderijen zijn niet zo gespecialiseerd als conventionele bedrijven en er vindt een omslag plaats naar nieuwe vormen van gemengde bedrijven.
  • 3. Men gebruikt eigen hulpbronnen zowel wat betreft planten, dieren, gereedschap, gebouwen en machines.         
  • 4. Een multifunctioneel bedrijf dat synergieën zoekt in en met de omgeving vraagt een bepaalde know-how en werkwijze, waardoor de factor arbeid belangrijker wordt. 
  • 5.  De agroecologie is een beweging die nieuwe verbanden vraagt tussen boeren en burgers. Vaak resulteert dit in betere prijzen.

Voorbeelden uit Europa

1 Nederland: Hier is sprake van ‘economisch boeren’, zoals men dat op het platteland vaak noemt. Uit eerder onderzoek in 1992 onder Nederlandse veetelers bleek dat 47% van de boeren ‘economisch’ boerde: met lagere kosten, en meer gebruik van eigen hulpbronnen. Deze stijl werd gekenmerkt door een hogere opbrengst van het gras, minder kunstmest, lagere melkproductie maar met een hoger vet- en eiwitgehalte (dus een hogere melkprijs) en lagere veearts-kosten, etc. ) Deze bedrijven hadden weliswaar hogere arbeidskosten, maar de opbrengst op was hoger per arbeidseenheid, met half zoveel productie.

2 Denemarken:  de Deense landbouw is het meest kapitaal-intensief en het meest vergaand technologisch ontwikkeld in Europa. Dat geldt ook voor de grote biologische sector. Dat is gepaard gegaan met een steeds hogere prijs voor landbouwgrond, tot die in 2007 instortte, waarna de sector diep in de schulden zat. De schatting is dat 30% van de bedrijven ‘technisch insolvent’ is: lage inkomsten, en geen kans om hun schulden af te betalen.  Het zijn ‘speculatieve ondernemingen’, die hopen op een hogere prijs voor landbouwgrond, ooit. Dit toont aan dat het opschalen een bedrijf kwetsbaar maakt, en dat een kleiner bedrijf dat meer op eigen kracht opereert  meer perspectief biedt. Er is nu een Deense tegenbeweging aan de gang van boeren die banden hebben met de biologische landbouw en eigen vermarkting nastreven.

RAD: training door boeren

3. Frankrijk: Het duurzame landbouwnetwerk RAD was een van de vele netwerken van boeren die de koeien weer meer op (beter) gras hielden; dat was duurzamer en goedkoper.Zij verdienen meer per arbeidskracht hoewel ze maar de helft van de subsidie krijgen die conventionele bedrijven ontvangen. Ook ‘low input’ akkerbouw-bedrijven hebben in Frankrijk betere economische resultaten dan ‘high input’ akkerbouwers

4 Wallonië: Ook hier vindt een terugkeer naar grasland plaats (vanwege minder kosten voor voer), alsmede een trend naar minder ploegen en nieuwe lokale markten. Sinds 2015 streven FUGEA,  de Waalse organisatie voor de boerenlandbouw en twee landschapsparken naar eigen veevoederproductie. Ten tweede promoot de vereniging voor bodembehoud Greenotec minder ploegen, het gebruik van groenbemesters en ‘intercropping’ en meer organische mest. Ze accepteert nog wel vloeibare mest en pesticiden. Je kunt dit zien als een eerste stap naar agroecologische systemen. Ten derde ontwikkelt  de korte keten zich hier snel.

5 Duitsland: In Duitsland zijn de verschillen in schaal aanzienlijk. De gemiddelde grootte van een boerderij is 60 ha met een Toegevoegde Waarde van € 898 per ha. De boerderijen in Oost-Duitsland zijn echter gemiddeld 287  ha met een Toegevoegde Waarde van rond de € 600 per ha. In de noord-westelijke deelstaten kan de TW oplopen tot € 4000 per ha. Proto-agroecologische bedrijven met een laag gehalte aan krachtvoer en verbeterd grasland doen het vooral goed, net als in Frankrijk en Oostenrijk, als ze die benadering combineren met de opzet en regulering van nieuwe, alternatieve markten.

6 Zwitserland: In Zwitserland zijn voor alle bedrijven een aantal ‘green farming practices’ verplicht: minstens 7% van het land beschikbaar stellen voor de biodiversiteit gecombineerd met streng gereguleerd gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmest. Biologische boeren gaan daarin nog verder en bemesten met eigen compost en mest en beperken de grootte van de kudden. De verschillen tussen Toegevoegde Waarde en de Productiewaarde (opbrengst) zijn iets hoger voor de biologische bedrijven. Die hebben bovendien meer mensen in dienst, waarmee ze bijdragen aan de instandhouding van de plattelands-economie.

7 Italië: Hier draait agroecologie om het herontdekken van de historische wortels. De productie van Parmezaanse kaas is een voorbeeld van agroecologische productie ‘avant la lettre’. Boerderijen waren oorspronkelijk grotendeels zelfvoorzienend op het gebied van voer, mest, jonge dieren, trekkracht, arbeid en kennis. In de jaren 60  ging men de lokale rassen zoals de  Rossa Reggiana vervangen door  Holstein-Fries melkvee. Dit leek lang een onomkeerbare route die leidde naar marktafhankelijkheid voor inputs en ook naar een aantal economische crises. Een groep boeren keerde daarop echter terug naar de Rossa Reggiana koe, een ras dat geen fokstations, krachtvoer, veeartsen, technische assistentie etc. nodig heeft. Hun producten worden grotendeels aan plaatselijke slagers en restaurants verkocht.  Deze boeren verdienen nu meer terwijl ze minder produceren.

Het Rossa Regiana ras. Foto: Azienda Agricola Baiocchi in de streek Reggio Emilia, Italië

Elders in Italië experimenteren graanboeren met nieuwe rassen, waarvoor ze gezamenlijke zaadteeltprogramma’s hebben  opgezet en variëteiten hebben ontwikkeld die beter geschikt zijn voor biologische en low-input teelt en het lokale klimaat.

8 Polen kent een dualistische agrarische sector. Dit heeft te maken met verschillende landbouwstijlen. Enerzijds bestaat er industriële landbouw die zich snel uitbreidt, maar minder aandacht kan besteden aan kwaliteit en dierenwelzijn. Anderzijds is er ‘boerenlandbouw’ die goed gedijt als de kwaliteit/kennis van de boer hoogwaardig is.

9 Ierland geeft effectieve steun voor ‘low-input grassland management’.  Dankzij de prestaties van een relatief kleine groep boeren die af wilden van de constante druk om te vergroten is ‘low cost grass-fed production’ in Ierland nu gangbaar geworden. Ierland heeft een nationale visie voor de landbouw opgesteld waarin de doelstelling staat dat de waarde van de primaire productie moet toenemen met 65%, en de landbouw 23.000 extra banen moet scheppen. Het streven naar ‘efficiënt grassland management’ wordt ondersteund door een proces van boeren-discussiegroepen die kennis verspreiden.  Bodemvoeding, grasmeting en gras-klaver onderhoud staan centraal. Dit is al in gang gezet in de jaren 90. In 2018 werden 100 zgn. ‘monitoring boerderijen’ door veel boeren bezocht. In een staatje is te zien dat de deelnemende boerderijen hun inkomen in slechts 3 jaar verdubbelden.

10 UK : Hier draait veel agroecologie om leerkringen en vee fokken. ‘Innovative farmers’ is een voorbeeld van een actie-onderzoeksnetwerk.  Zij experimenteren met onkruidbeheersing zonder herbiciden, alternatieven voor glyfosaat, groenbemesters etc. Studiegroepen met boeren scheppen zo een soort overgangsgebied tussen conventionele praktijken en een meer holistische benadering.

11 In Spanje bestaat een scherp onderscheid tussen de hoog-intensieve industriële landbouw die veel water en input van buiten gebruikt en landbouw in het binnenland die afhankelijk is van regenwater en die focust op kostenreductie. Dat zijn bedrijven die bijvoorbeeld hazelnoten telen. 9% van het land wordt biologisch bewerkt, voor de helft voor veeteelt. De biologische bedrijven zijn rendabeler omdat ze meer krijgen voor de producten, ook omdat ze een groter deel van de eind-prijs krijgen door minder gebruik te maken van tussenhandel. De opbrengst is kleiner maar de kosten zijn ook lager (behalve arbeidskosten). In veel streken voorkomen deze bedrijven dat het land leeg achterblijft.

12 Portugal: In de mediterrane hooglanden zijn de omstandigheden moeilijk. De helft van de landbouw betreft wijnbouw. Veel wijnbouwers stappen over agroecologische praktijken, waaronder minimaal ploegen, muurtjes van stenen en struiken aanleggen, en bossen aanplanten. Maar een probleem vormen de hogere arbeidskosten. Niet-ploegen vergt eigenlijk meer werk/kosten op steile hellingen.  De regering heeft een plattelandsontwikkelings-programma opgezet waar vooral de grotere wijnbouwers aan meedoen.

Het eierproductiebedrijf van Johann Krimbacher en familie. Foto: Bio vom Berg.

13 Oostenrijk heeft stabiele economische structuren opgezet.  De agroecologische beweging focust hier om te overleven vaak op nieuwe, andere markten. In de Alpen-provincie Tirol is de ‘Bioalpin’-coöperatie een voorbeeld. Zij is in de vroege jaren 2000 opgericht om de producten van kleinschalige biologische bedrijven te vermarkten. Het eigen merk is ‘Bio vom Berg’, dat 60% van de opbrengst via de grote regionale supermarkt ‘MPreis’ verkoopt (260 winkels in Tirol en omliggende provincies). Veel van de ongeveer 600 toeleverende boeren verdienen er een bescheiden inkomen aan. Vaak doen ze het naast ander werk, en verkopen ook aan huis of op markten. Vaak krijgen ze ook inkomsten uit subsidies voor landbouw in afgelegen/moeilijke streken.  Het is hierbij goed om te beseffen dat Bioalpin een coöperatie is, die niet op de eerste plaats een zo groot mogelijke winstmarge zoekt, maar die wil dat alle deelnemers er wel bij varen.  

Potentie voor de toekomst

Agroecologie biedt een hoger inkomen, meer werkgelegenheid per hectare, minder fossiele brandstoffen, en een positieve bijdrage aan het landschap en de biodiversiteit: de resultaten van deze studie zijn indrukwekkend en overtuigend. Vooral omdat er nog meer potentie in agroecologie zit als als er ook een netwerk van lokale verwerking en verkoop ontstaat, zoals in het geval van Bioalpin in Oostenrijk. Zulke netwerken kunnen bijdragen aan de opschaling van agroecologische praktijken.

In al deze voorbeelden is de verhouding Toegevoegde Waarde / Productiewaarde gunstiger voor (proto-) agroecologische bedrijven. Dat komt meestal door meer inzet van arbeid. Maar het inkomensniveau is per persoon nog steeds hoger dan in de conventionele of industriële bedrijven.  Tegelijkertijd is dat de Achilleshiel van agroecologische boerderijen. Zij kunnen alleen maar meer inkomen verwerven als er arbeidsbesparend gereedschap beschikbaar komt, anders worden de arbeidskosten te hoog. Dat vraagt op zijn beurt weer goed functionerende technische ondersteuning om dergelijk gereedschap te ontwikkelen.

Ook blijkt dat het goed gaat als grasland of akkerbouw wordt gecombineerd met dierhouderij. Er is minder potentie voor agroecologische praktijken in gespecialiseerde teelten die moeilijk te integreren zijn met andere teelten, zoals in Spanje en Portugal (wijnbouw)  en de ‘niet-ploegen’ teelten in België. 

Daarnaast zou overproductie op dit soort bedrijven op de loer kunnen liggen. Of dat zo is, hangt af van markten, landbouwbeleid, sociale bewegingen, het potentieel van de natuur, de beschikbaarheid van technische ondersteuning en andere factoren die nog niet uitgekristalliseerd zijn.

De beschreven praktijken in Europa zijn inspirerende voorbeelden. De auteurs willen nog benadrukken dat veel  van de beschreven praktijken het resultaat zijn van sociale strijd. Nieuwe sociale bewegingen en goed gedefinieerd beleid zullen ook in de toekomst een rol moeten spelen om agroecologie verder te versterken. Het Ierse voorbeeld illustreert dat. Landbouwbeleid dat steunt op toegepast onderzoek en voortdurende communicatie zou elders gemakkelijk kunnen worden gereproduceerd.

Tenslotte nog een in het oog springend punt: de agroecologie is opvallend minder afhankelijk van subsidies. In het Europese subsidie-systeem gaat het leeuwendeel van van de landbouwsubsidies naar de 20% grootste bedrijven. Als een deel van het budget naar de agroecologie zou gaan zou dat de veelbetekenende bijdrage van deze bedrijven aan kwaliteitsproducten, werkgelegenheid, ‘public goods’ en milieudiensten nog vergroten. Subsidies zouden bovendien gebruikt kunnen worden om de schuldenlasten van duizenden bedrijven te verlichten, onder voorwaarde dat ze een transitie inzetten naar meer agroecologische praktijken. Dat zou een omvorming zijn van de huidige onwenselijke situatie dat het geld van de Europese belastingbetaler gebruikt wordt om de inkomens van grote en niet- duurzame bedrijven te verhogen.

The economic potential of agroecology: Empirical evicence from Europe (pdf) , geschreven door Jan Douwe van der Ploeg et. al werd op 23 september 2019 gepubliceerd in het Journal of Rural Studies.
https://doi.org/10.1016/j.jrurstud.2019.09.003

Deze samenvatting in het Nederlands van het oorspronkelijke artikel is gemaakt door Greet Goverde, secretaris van Platform ABC